1. Is het vetgedrukte woord in de zin een werkwoord?
   
   We rennen naar buiten.
   1. ?  ja
   2. ?  nee
2. Is het vetgedrukte woord in de zin een werkwoord?
   
   De zon schijnt.
   1. ?  ja
   2. ?  nee
3. Is het vetgedrukte woord in de zin een werkwoord?
   
   Het bankje staat in het park.
   1. ?  nee
   2. ?  ja
4. Is het vetgedrukte woord in de zin een werkwoord?
   
   Wat zie je op het schilderij?
   1. ?  nee
   2. ?  ja
5. In welke zin is voetballen de persoonsvorm?
   1. ?  We voetballen op het veldje.
   2. ?  Zullen we vanmiddag gaan voetballen?
   3. ?  We moeten nieuwe voetballen kopen.
6. In welke zin is fietsen de persoonsvorm?
   1. ?  Morgen fietsen we naar Leeuwarden.
   2. ?  Gaan jullie fietsen?
   3. ?  Hoeveel kosten die elektrische fietsen?
7. Wat is de persoonsvorm in de zin?
   
   De schelpen zijn aangespoeld op het strand.
   1. ?  zijn
   2. ?  schelpen
   3. ?  aangespoeld
8. Wat is de persoonsvorm in de zin?
   
   Het pretpark wordt feestelijk geopend.
   1. ?  wordt
   2. ?  feestelijk
   3. ?  geopend
9. In welke tijd staat de zin?
   
   Op het plein stond een levend standbeeld.
   1. ?  verleden tijd
   2. ?  tegenwoordige tijd
10. In welke tijd staat de zin?
    
    Er hangen al kleine aappels aan de boom.
    1. ?  tegenwoordige tijd
    2. ?  verleden tijd