1. Waar staan de hoofdletters en punten goed?
   1. ?  In de lente laat de zon zich vaker zien. Dan moeten we ons weer gaan insmeren.
   2. ?  In de lente. Laat de zon zich vaker zien dan moeten we ons weer gaan insmeren.
   3. ?  In de lente laat de zon zich vaker zien dan moeten we ons. Weer gaan insmeren.
2. Waar staan de hoofdletters en punten goed?
   1. ?  Ons team was aanwezig bij de prijsuitreiking. Andere teams waren al vertrokken.
   2. ?  Ons team was aanwezig. Bij de prijsuitreiking andere teams waren al vertrokken.
   3. ?  Ons team was aanwezig bij de prijsuitreiking andere teams. Waren al vertrokken.
3. Achter welke zin moet een uitroepteken?
   1. ?  De vrouw gilde: 'help, een slang'
   2. ?  Trsitan zegt: 'de vrouw gilde omdat ze een slang zag'
   3. ?  De vrouw zag een slang en begon te gillen
4. Achter welke zin moet een uitroepteken?
   1. ?  De koopman roept: '1 kilo appels voor 2 euro'
   2. ?  Ik hoor veel koopmannen op de markt roepen
   3. ?  Melanie roept dat appels in de aanbieding zijn
5. Achter welke zin moet een vraagteken?
   1. ?  Hoe hebben we dat over het hoofd kunnen zien
   2. ?  Juf vraagt of we nog meer over het hoofd hebben gezien
   3. ?  Ik vraag me af wat zij over het hoofd hebben gezien
6. Achter welke zin moet een vraagteken?
   1. ?  Is er voor alle telefoons nu één oplader
   2. ?  Myrthe vraagt of er nu nog maar één oplader nodig is
   3. ?  Ik vraag me af wat ik met al mijn ouder opladers moet
7. In welke zin moet een komma staan?
   1. ?  Omdat bakker Jan veel oliebollen heeft verkocht denkt hij dat zijn oliebollen de lekkerste zijn.
   2. ?  Deze oliebollen heeft ze bij bakker Jan op het plein gekocht.
   3. ?  Het lekkerste vind ik oliebollen met krenten of met stukjes fruit.
8. In welke zin moet een komma staan?
   1. ?  Fikse buien zorgden voor volgelopen kelders drijvende auto's en kapot geslagen bruggen.
   2. ?  De gevolgen van klimaatverandering worden wereldwijd steeds duidelijker.
   3. ?  Ook in andere landen regent het vaker en heviger ten gevolge van klimaatverandering.
9. Waar staan de hoofdletters en het vraagteken goed?
   1. ?  Wie doet er dit jaar mee aan het songfestival? Dat is altijd weer spannend.
   2. ?  Wie doet er dit jaar mee? Aan het songfestivall dat is altijd weer spannend.
   3. ?  Wie doet? Er dit jaar mee aan het songfestival dat is altijd weer spannend.
10. In welke zin staan de leestekens op de juiste plaats?
    1. ?  'Luister goed,' zegt juf Inge, 'want ik vertel het maar één keer.'
    2. ?  'Luister goed', zegt juf Inge. 'Want ik vertel het maar één keer.'
    3. ?  'Luister goed, zegt juf Inge,' want ik vertel het maar één keer.